Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de rechterlijke organisatie

 

Artikel 86
1
De rechterlijke leden van de Raad ontvangen in verband met het verrichten van de werkzaamheden als lid van de Raad een toelage op het salaris dat zij als rechterlijk ambtenaar, lid van de Centrale Raad van Beroep of lid van het College van Beroep voor het bedrijfsleven genieten. Het bedrag van de toelage is gelijk aan het verschil tussen dat salaris en de bij algemene maatregel van bestuur voor de functie van rechterlijk lid van de Raad vast te stellen salarishoogte.
2
Een lid van de Raad wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen bij de aanvaarding van een ambt dat of een betrekking die volgens artikel 84 onverenigbaar is met het lidmaatschap van de Raad. Een niet-rechterlijk lid van de Raad wordt tevens als lid van de Raad ontslagen indien hij wordt benoemd als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, met rechtspraak belast lid van de Centrale Raad van Beroep of met rechtspraak belast lid van het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
3
Een rechterlijk lid van de Raad wordt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen onderscheidenlijk geschorst als lid van de Raad indien hij als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast dan wel met rechtspraak belast lid van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt ontslagen onderscheidenlijk geschorst, tenzij dat ontslag of die schorsing alleen een rechtsprekend ambt betreft waarin hij niet is aangesteld overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
4
Een rechterlijk lid van de Raad wordt op eigen verzoek bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.
5
Een niet-rechterlijk lid van de Raad wordt disciplinair gestraft, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.
6
Ten aanzien van een niet-rechterlijk lid van de Raad worden de in de Ambtenarenwet aan het bevoegd gezag toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de Raad, uitgezonderd het niet-rechterlijk lid van de Raad. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden door de Raad ten aanzien van een niet-rechterlijk lid.
7
Ten aanzien van een rechterlijk lid van de Raad worden de in de artikelen 21, 27a tot en met 30, 34, 35, 37 tot en met 39, 45 en 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan de functionele autoriteit toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de Raad, uitgezonderd dat rechterlijk lid van de Raad. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden door de Raad ten aanzien van een rechterlijk lid.
8
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de rechtspositie van de leden van de Raad, waaronder in ieder geval regels betreffende de in het eerste lid bedoelde toelage van de rechterlijke leden alsmede de bezoldiging van een niet-rechterlijk lid.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •